De in 1989 aangenomen Europese kaderrichtlijn betreffende de veiligheid en de gezondheid op het werk (Richtlijn 89/391/EEG) vormde een enorm mijlpaal in de verbetering van veiligheid en gezondheid op het werk. In de richtlijn zijn voor heel Europa de minimumvoorschriften voor veiligheid en gezondheid bepaald, al zijn de lidstaten gerechtigd strengere maatregelen aan te houden of in te stellen.
Richtlijn 89/391 - 'Kaderrichtlijn veiligheid en gezondheid op het werk'
van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk - de 'kaderrichtlijn'.
In 1989 zorgde een aantal bepalingen van de kaderrichtlijn voor een aanzienlijke vernieuwing, onder meer:
- De term ‘arbeidsmilieu’ werd gedefinieerd overeenkomstig Verdrag nr. 155 van de Internationale Arbeidsorganisatie en gaat uit van een moderne aanpak waarbij rekening wordt gehouden met zowel technische veiligheid als algehele preventie van een slechte gezondheid.
- De richtlijn streeft ernaar te zorgen voor een gelijke mate van veiligheid en gezondheid voor alle werknemers (met als enige uitzondering huispersoneel en bepaalde overheids- en militaire activiteiten).
- De richtlijn verplicht werkgevers passende preventieve maatregelen te nemen om het werk veiliger en gezonder te maken.
- Een belangrijk aspect van de richtlijn is de introductie van het beginsel van risicobeoordeling. In de richtlijn worden de belangrijkste elementen daarvan gedefinieerd (onder andere identificatie van gevaren, betrokkenheid van werknemers, introductie van adequate maatregelen met als prioriteit de risico's bij de bron weg te nemen, documentatie en periodieke herbeoordeling van gevaren op de werkplaats).
- De nieuwe verplichting om preventieve maatregelen te nemen, benadrukt impliciet het belang van nieuwe vormen van veiligheids- en gezondheidsbeheer als onderdeel van de algehele beheersprocessen.
De kaderrichtlijn diende eind 1992 te zijn omgezet in nationale wetgeving. De repercussies van de omzetting naar de nationale rechtsstelsels verschilden per lidstaat. In sommige lidstaten had de kaderrichtlijn ingrijpende wettelijke consequenties doordat de nationale wetgeving ontoereikend was, terwijl in andere lidstaten geen grote aanpassingen vereist waren.
In 2004 publiceerde de Europese Commissie een mededeling (COM (2004) 62) betreffende de praktische tenuitvoerlegging van de bepalingen van sommige van de richtlijnen, te weten 89/391/EEG (kaderrichtlijn), 89/654/EEG (arbeidsplaatsen), 89/655/EEG (arbeidsmiddelen), 89/656/EEG (persoonlijke beschermingsmiddelen), 90/269/EEG (manueel hanteren van lasten) en 90/270/EEG (beeldschermapparatuur). De mededeling gaf aan dat er bewijs was van de positieve uitwerking van de EU-wetgeving op de nationale normen voor veiligheid en gezondheid op het werk, te zien in zowel de nationale uitvoeringsbepalingen als in de praktische toepassing bij ondernemingen en overheidsinstellingen.
In het algemeen wordt in het verslag geconcludeerd dat de EU-wetgeving heeft bijgedragen aan het ontstaan van een preventiecultuur in de gehele Europese Unie, alsmede aan het stroomlijnen en vereenvoudigen van de nationale rechtsstelsels. Tegelijkertijd wordt in de mededeling echter de vinger gelegd op een aantal gebreken in de toepassing van de wetgeving, waardoor het potentieel van de wetgeving niet volledig wordt benut. Ook wordt erop gewezen dat in sommige gevallen inbreukprocedures zijn ingesteld.